FRANS NACKAERTS
Schilder van het Hageland
Kessel-Lo 24 augustus1884 – Holsbeek 14 februari 1948
Frans Nackaerts werd geboren op 24 augustus 1884 in Kessel-Lo, een dorp aan de zoom van de universiteitsstad Leuven, op de grens van het Hageland in Vlaams-Brabant.
De familie Nackaerts verdiende haar brood op een kleine boerderij met de bewerking van een stukje land en het kweken van enkele koeien, varkens en kippen. Als oudste van vier kinderen, hielp Frans vanaf zijn prille jeugd in het huishouden en werkte hij op het veld met zijn ouders.
Na de arbeid, maakte Frans tekeningen van het buitenleven zoals hij zijn vader zag doen die paarden, koeien en mannekes tekende en ook wel schilderde. Iedere cent spaarde hij om papier en kleurpotloden te kopen. Het boerenwerk was duidelijk niets voor hem. Sinds zijn vroege jeugd kende iedereen in Vlierbeek Frans Nackaerts als tekenaar, altijd gewapend met kleurpotloden en papier van alle afmetingen. Zijn grote droom om naar de tekenschool te gaan, werd werkelijkheid toen zijn jongere broer het werk op de boerderij van hem overnam.
Frans begon met technisch tekenen in de Nijverheidsschool (École Industrielle) in Leuven, maar omwille van zijn buitengewoon tekentalent stuurde zijn leraar hem naar de tekenklas van de Academie van Schone Kunsten. Het ging allemaal niet vlug genoeg voor Frans Nackaerts, maar uiteindelijk mocht hij naar de afdeling Schilderkunst. In korte tijd beëindigde hij zijn studies met een eerste prijs met grote onderscheiding en zijn eerste tentoonstelling, toen hij achttien jaar was.
Het decor voor het oeuvre van Frans Nackaerts is Het Hageland, het glooiende landschap tussen Demer en Gete met hagen, bossen en uitgestrekte landerijen. Miljoenen jaren geleden werd dit gebied tot Diest overspoeld door de zee. Zand, leemlagen en ijzermineralen werden aangevoerd door de getijden. De vorming van de Alpen tilde het gebied op zodat de zee verdween waardoor zand met ijzermineralen in contact kwam met de lucht en het bruine ijzerzandsteen gevormd werd. Het spel van terugtrekkend water, wind en regen heeft de zachte delen in het landschap uitgehold en omgevormd tot valleien en holle wegen. Het hardere ijzerzandsteen bleef zodat heuvels ontstonden van waarop panoramische vergezichten mogelijk zijn.
Het hart van het Hageland is de stad Aarschot met haar kerk gebouwd met ijzerzandsteen, het streekgebonden bouwmateriaal sinds de middeleeuwen dat gebruikt werd voor meerdere kerken in het Hageland.
Het centrale punt van Kessel-Lo is de abdij van Vlierbeek. De benedictijnenabdij van Vlierbeek speelde een belangrijke rol in het ontstaan van Kessel-Lo en in het dagelijks leven. De abdij werd gesticht in 1125 op het grondgebied van Leuven, door Godfried met de Baard, graaf van Leuven en hertog van Brabant. Tijdens de godsdienstoorlog werd de abdij volledig verwoest (1562). In de periode van de Franse Revolutie werden de monniken verdreven, hun goederen werden verkocht en de abdijkerk overgemaakt aan de seculiere geestelijkheid (1797). Koning Willem stichtte in 1829 de gemeente Kessel-Lo (kasteel – bos) waardoor de abdijkerk ook de kerk van de gemeente Kessel-Lo werd. Opnieuw verzorgden monniken de erediensten wat de verbondenheid van de abdij van Vlierbeek met de bewoners van Kessel-Lo ten goede kwam. In 1877 splitste de parochie Blauwput zich af en in 1900 zou ook Boven-Lo een zelfstandige parochie worden. Vanaf dat moment was de abdijkerk enkel nog de parochiekerk voor de parochie Vlierbeek. De abdij was gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw en had als wapenschild Onze-Lieve-Vrouw met Kind. Langs veldwegen stonden kapelletjes ter ere van Maria waarlangs regelmatig processies werden gehouden waaraan de hele bevolking deelnam.
Vakopleiding kreeg Nackaerts aan de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten te Leuven. Beeldhouwer Gerard Vanderlinden (1830-1911) was er toen directeur (tot 1907). August Keyenberg (1861-1941) en Omer Dierickx (1862-1939) leidden de klassen Schilderkunst sinds Constantin Meunier in 1898 de Leuvense Academie definitief had verlaten om naar Brussel te gaan.
Frans Nackaerts volgde schilderkunst in het atelier van Omer Dierickx (1862-1939). Meer invloed onderging hij van zijn tekenleraar Jan Hodru, (1870-1932) die meedeed aan de Godecharle-prijs in 1893. De schilderkunst van Jan Hodru kwam tot ontplooiing in het atelier van Constantin Meunier (1831-1905) die bevriend was met vader Hodru een decoratieschilder.
Vóór zijn vestiging in Leuven werkte Jan nog in het atelier van Portaels.
Jan Hodru kreeg een overzichtstentoonstelling van zijn oeuvre in 1933.
Omer Dierickx was lid van de kunstenaarskringen “L’Essor” (1876-1891) en “Pour L’Art”(1892-1939), die een artistiek programma hadden en groepsreizen en tentoonstellingen organiseerden voor de leden. De Leuvense kunstenaars uit de eerste helft van de 20ste eeuw verenigden zich in “De Koninklijke Kunstkring van Leuven”. Frans Nackaerts is nooit aanhanger geweest van het gedachtengoed van een kunstkring. Hij is nooit lid geworden van een kunstenaarskring.
Na de Stedelijke Academie van Leuven wilde Frans Nackaerts studeren aan de Koninklijke Academie in Antwerpen maar door zijn afkerige houding van de politiek kreeg hij geen subsidie voor verdere studies, zodat hij besloot zijn lot in eigen hand te nemen en de natuur en de stad in te trekken om er te tekenen en te schilderen. Nackaerts maakte zich volledig los van het academisme van zijn tijdgenoten.
De onderwerpen die de Leuvense tijdgenoten schilderden waren dezelfde die Nackaerts gebruikte: stadsgezichten en landschappen. Delaunois (1875-1941) en Ernest Faut (1879-1961) schilderden ook veel kerkinterieurs. René Dekeyser (1883-1936) die bijna in hetzelfde jaar als Nackaerts werd geboren, schilderde vooral bosgezichten.
In 1906 nam hij voor het eerst deel aan het Salon in Gent. Nackaerts was toen 22 jaar en al bezig met het religieuze schilderij Laat de Kleinen tot mij komen, dat nu in de kerk van Vlierbeek hangt. Met dit grote doek nam hij deel aan de Godecharle-prijs (1907). Zijn werk werd weerhouden maar laureaat werd Joe English uit Brugge, die twee jaar ouder was dan Nackaerts en later beroemd werd als tekenaar van de soldaten aan de IJzer en door de heldenhuldezerkjes die hij ontwierp voor de Vlaamse gesneuvelden in de Eerste Wereldoorlog. In 1930 werd Joe English bijgezet in de crypte van de IJzertoren. In 1976 werd in Vinkem op initiatief van de VTB ter ere van English een monumentje in de vorm van een heldenhuldezerk opgericht, in de nabijheid van het hospitaal L’Océan.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog huwde Frans Nackaerts met de twee jaar jongere Maria Juliana Piot (23/02/1886-02/06/1941). Hij was eenendertig jaar toen hun enig kind en zoon Albert Nackaerts werd geboren (06/08/1915).
Albert huwde later Maria Piot, zus van veehandelaar Piot uit Kessel-Lo. Ze hadden samen een zoon, Willy Nackaerts die in het huwelijk trad met Anita Vandeput. Samen hadden dezen twee dochters, Ann (1966-1986) en Ilse.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog gaf Frans Nackaerts twee bundels uit met etsen over de stad Leuven waarvan de eerste: Louvain qui disparait (een reeks gravures van Frans Nackaerts, uitgegeven in 1914 onder auspiciën van de archeologische kring “Cercle archéologique. Comité du vieux Louvain”).
Om officiële opdrachten te krijgen was het beter een Frans georiënteerde geest te ontwikkelen wat zeer modieus was bij de gegoede kunstminnende burgerij. Kunstenaars profileerden zich als Franssprekend om opdrachten te krijgen uit die kringen. Frans Nackaerts schrijft over de overheersing van de Franse taal: Men zegt dat het Vlaamsch te niet gaat. ’t en zal, want het is bijkans verfranscht. Ik las onlangs van puissant-rijken die niets intact laten (hun Fransch is vertaald Vlaamsch) en onze Vlaamsche kunstenaars hun Vlaamsch is een stoverij van Vlaamsch en Fransch alsof ze vreesden beschuldigd te worden van geen Fransch te kennen .
Bij Frans thuis stond een borstbeeld van Guido Gezelle, en ook een bord met een afbeelding van August Borms en de tekst “6 september 1919” (datum veroordeling Borms) “Vliegt de Blauwvoet, Storm op Zee”, “Leve Vlaanderen”(met onderaan het monogram J. B). De vogels op de rand van het bord zijn in de stijl van de griffioenen die Nackaerts schilderde op de vazen bij de Distel in Amsterdam.
Als Vlaming had Nackaerts een grote bewondering voor August Borms (1878-1946), voorman van de Vlaams-nationalisten en activist die samenwerking met de bezetter nastreefde om de Vlaamse eisen te verwezenlijken. Zijn standpunt was: “Fransch noch Duitsch, alleen Vlaamsch”. Hij illustreerde het sprookjesboek Op grootvaders knie. Volksvertellingen, van Jozef Simons, uitgegeven in 1927. Jozef Simons schreef ook Eer Vlaanderen vergaat, de geschiedenis van de Frontbeweging, de “Vlaamsche Bevrijdingsbeweging” die in 1919 leidde tot de oprichting van de Vlaamse Politieke Partij “De Frontpartij”. Deze opdracht toont wel aan dat Frans Nackaerts thuis was in Vlaamse kringen zonder daarom een Vlaams activist te zijn. Frans Nackaerts was niet bereid tot toegevingen om eventuele opdrachtgevers uit de Franstalige bourgeoisie te behagen. Hij wilde dat alleen zijn werk het criterium zou zijn. Misschien deed hij mee aan culturele collaboratie want hij verkocht schilderijen en etsen aan Duitse soldaten tijdens de Grote Oorlog. Nackaerts was bevriend met activist en kunstcriticus Reinier Ysabie, wie hij soms vroeg een artikel aan een van zijn tentoonstellingen te wijden.
Frans Nackaerts was geen lid van de Vlaams-nationalistische beweging. De kunstschilders Albert Servaes en Prosper de Troyer (1880-1961), alsook Vlaams-activist August Borms namen deel aan de kunstenaarsreizen naar Duitsland en aan de Vlaams-Duitse cultuurdagen in Keulen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het financiële aspect was dikwijls belangrijker dan de ideologische overtuiging. Tentoonstellingen in Duitsland en tekeningen en karikaturen maken voor de collaboratiepers zorgden voor het dagelijkse brood van een aantal kunstenaars. Meer dan 130 Vlaamse kunstenaars namen deel aan acht tentoonstellingen in Duitsland. De belangrijkste onder hen waren Dirk en Gerard Baksteen, Jan Brusselmans, Jozef Cantré, Evarist De Buck, Jules De Bruycker, Valerius De Saedeleer, Prosper De Troyer, James Ensor, Floris Jespers, Hubert Malfait, Joris Minne, Luc Peire, Albert Poels, Albert Saverijs, A. Servaes, Slabbinck, Edgard Tytgat, War Van Overstraeten en Wiethaese. Er waren ook Waalse tentoonstellingen in Düsseldorf, Dortmund, Wupperthal en Aken. Ondanks het vele geld dat de Duitsers in de kunstmarkt investeerden, was het engagement van de kunstenaars niet groot, zoals beschreven door Eemans in « Le Pays Réel » (01/01/1944) : De meeste kunstenaars wilden zich niet compromitteren zodat in hun werken weinig te merken was van de nationaalsocialistische revolutie of van “onze heldhaftige Oostfrontstrijders”.
Vlaamsgezind was Frans wel in die mate dat er niet aan hem werd gedacht als er officiële opdrachten werden gegeven voor kunstwerken of als er onderwijsopdrachten werden uitgedeeld. Dat men kunstjes moest verkopen om aan bod te komen stoorde hem. De onderwijsopdracht die hij kreeg tijdens de Tweede Wereldoorlog (1942) heeft hij misschien te danken aan zijn Vlaams zijn, maar zijn kunde als kunstenaar zal zeker een factor geweest zijn bij zijn benoeming. Na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) week Frans Nackaerts uit naar Nederland zoals veel kunstenaars deden, bang voor repressie in afwachting van een gunstiger economisch en politiek klimaat in België.
In Nederland werd hij lid van het A.N.V. (Algemeen Nederlands Verbond) dat zonder zich politiek te bemoeien, strijdt voor de zuiverheid van de Nederlandse taal en het behoud van de Nederlandse cultuur in landen waar Nederlands gesproken wordt. “La Flandre Liberale”, het Gentse Franskiljonse blad misbruikte het A.N.V. herhaaldelijk in zijn verwoede strijd tegen al wat Vlaams is. In de editie van 21 maart 1922 , beschuldigden ze het A.N.V. verantwoordelijk te zijn voor de afschaffing van het Frans als leervak in de lagere school : Dans plus d’une localité cette décision fut prise par suite des intrigues de quelques sections de l’Algemeen Nederlands Verbond, agissant sous la poussée des traitres flamingo-activistes, réfugiés en Hollande. In haar tijdschrift “Neerlandia” verzet het A.N.V. zich hevig tegen die beschuldiging en zegt noch zijdelings noch rechtrstreeks hiervoor aansprakelijk te zijn.
In “Het Laatste Nieuws” van 1923, schrijft Lovenaar Dijlezoon : Echter mogen wij niet ophouden met Frans Nackaerts als schilder te doen kennen, eveneens als rasbewuste Vlaming hoort hij ons toe en als dusdanig is ook broodroof en vervolging over zijn hoofd gegaan. De banbliksems van den Belsiek hebben echter in hem den mensch noch den kunstenaar kunnen dooden, want zoals wij uit zijne laatste tentoongestelde werken hebben kunnen opmerken, heeft zijne ballingschap in Holland aan zijne kunst niet geschaadt, wel integendeel.
Gewapend met palet en penseel doorkruiste Frans Nackaerts Holland. Hij tekende, maakte etsen en schilderde stadsgezichten en landschappen Interieur in Volendam, Marktdag te Volendam, T’ Kolkje te Amsterdam, de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam, In ’t Bollenland, Zondag te Volendam. Het dagelijkse brood verdiende hij met tekeningen en spotprenten die hij maakte voor de plaatselijke dag- en weekbladen, met illustratie van dichtbundels en in de plateelfabrieken de Distel in Amsterdam met het beschilderen van vazen en schalen. Deze technieken is hij blijven toepassen na zijn terugkeer in het Hageland vier jaar later in 1922. In deze periode reisde hij ook door Frankrijk naar de Elzas om te schilderen en te tekenen.
In 1931 heeft Frans een Lourdesbedevaart meegemaakt en schilderde hij een reeks van zeven schilderijen over de verschijning van Maria aan Bernadette in de grot van Lourdes: Bernadette biddend met het hele gezin, in het ouderlijk huis; Bernadette die de schapen hoedt op de weide; Maria die verschijnt aan Bernadette, omringd door toeschouwers; Maria verschijnt in de grot en wijst aan waar Bernadette de miraculeuze bron kan vinden; Massale toeloop van gelovigen en zieken bij de grot van Lourdes; Ziekenwijding bij de grot van Lourdes; Kaarskensprocessie op de esplanade in Lourdes.
Frans Nackaerts schilderde er ook de mooie natuur rond het water van de rivier de Gave die langs de grot van Lourdes stroomt.
Vanaf 1923 heeft Frans Nackaerts zijn verdere leven in Vlierbeek gewoond in de Gemeentestraat 84 (later 106, nu 147) in Kessel-Lo. De muren van de woonkamer versierde hij met fresco’s. Voor de schouwmantel in de woonkamer en de muren van de gang ontwierp hij tegeldecoraties. De fresco’s waren niet te redden en werden overschilderd, maar de tegeldecoraties hebben de huidige bewoners bewaard.
Op de bovenste verdieping onder het dak, had hij zijn atelier waar hij met vrienden over zijn kunst sprak. Er ontstond een hechte vriendschap met beeldhouwer Eugeen Hubert Arnauts (1883-1965) die in Leuven zijn atelier had naast het Sint-Jakobsplein (Kuithoek) en tijdelijk werkte in het atelier van Frantz Vermeylen (1857-1922) In 1909 maakte Arnauts een portretbuste van Frans Nackaerts (geëxposeerd: Retrospectieve Frans Nackaerts, Kessel-Lo 1976). Nu en dan trok Frans naar Brugge, Brussel en naar de Belgische kust om er te schilderen en te tekenen. Frans Nackaerts was gekend in Kessel-Lo als een vriendelijke man met weelderige haardos, snor en baardje die altijd wel ergens tegenaan geleund stond om een deur, een pomp, een paard of de abdij van Vlierbeek te schetsen. Honderden schetsen heeft hij zo gemaakt. Natuurmens in hart en ziel, schilderde hij in lichtende kleuren het buitenleven en de boeren die onder de hete zon het land bewerkten met paard en ploeg.
De onderwerpen van zijn schilderijen, aquarellen, tekeningen, etsen of pastels komen gewoon uit het dagelijkse leven, over de oogst, de arbeid in de korenvelden, de kermis en de wielerwedstrijden en over religieuze thema’s als processies, communiefeesten, maar ze werden bijzonder door de manier waarop hij ze kadreerde. In Leuven en omstreken waren destijds verschillende wielrennersclubs. Er bestonden zelfs bereden fanfares zoals de “Java Club” in 1912. De muzikanten fietsten langs de straten terwijl ze een instrument bespeelden.
In warme uitbundige kleuren schilderde hij boerenkinderen met van gezondheid blozende wangen, spelend in boomgaarden (De Rondedans) of figurerend in een christelijk tafereel (Laat de Kleinen tot mij komen). Frans kende en begreep hun werk en spel omdat hij het zelf meemaakte. Droevige voorvallen uit het boerenleven schilderde hij in stemmige, aangepaste kleuren, met dramatische lichtinval (De Weduwe).
Voor zijn grote werken maakte Nackaerts talrijke studies en schetsen, altijd op zoek naar verbetering zodat er continuïteit in zijn werk kwam. Hij ontwikkelde een eigen instinctmatige stijl die voldoende gesteund werd door eigen visie en temperament en schijnbaar al tot volle ontplooiing was gekomen in zijn werk voor de Godecharle-prijs.
Zijn oeuvre vertelt over lief en leed van zijn streekgenoten, die armoedig leefden in kleine boerderijen met kinderrijke gezinnen. De katholieke kerk was toonaangevend.
Op het einde van de 19de eeuw en tussen de twee Wereldoorlogen kende Oost-Brabant sociale onrusten en armoede. Door gebrek aan streekgebonden werk gingen velen als seizoenarbeiders naar de Walen, eerst om te helpen bij de graanoogst later bij de bietenteelt op de boerderijen in de leemstreek (Evrard Mattheus, Willy Van Calster, Hagelandse Seizoenarbeiders, Rillaar 1988) of naar de steenbakkerijen rond Brussel of Luik.
Van Tienen tot in de Maasvallei was de bietenteelt tot bloei gekomen ten behoeve van de talrijke suikerfabrieken die bieten nodig hadden voor hun suikerproductie. Vanaf 1860 (tot 1970) zijn mannen, vrouwen en kinderen vanaf twaalf jaar uit hun Hagelandse dorpen weggegaan om weken lang bieten te planten of te rooien op de Waalse velden of ze werkten in de talrijke suikerfabrieken om de aangevoerde bieten te lossen. Eigenlijk waren de seizoenarbeiders tijdelijke economische vluchtelingen, die naar rijkere gedeelten van het land verhuisden om daar de kost te winnen voor hun gezin. Het groeiende klassenbewustzijn deed het verzet tegen deze toestanden toenemen zodat patroons stilaan hun absolute macht moesten prijsgeven. Seizoenarbeiders werden geconfronteerd met toen antiklerikale socialistische gedachten die ook wel eens tot uiting kwamen in Franstalige krantenartikels over het werk van Frans Nackaerts. Die journalisten keken een beetje neer op de katholieke houding in het Hageland die werd voorgesteld als een onderdeel van een boertige gemeenschap. Geloof zonder franje en eerbied voor godsdienst en zijn gebruiken en voor de natuur zijn altijd aanwezig geweest in het werk van Frans Nackaerts. Zijn geschilderde landschappen en arbeiders brachten een ode aan de natuur en aan de mens. Kerkelijke rituelen schilderde hij met een eenvoudige bijzondere glans die intense emoties losmaakte. Het thema dat altijd terugkomt in het werk van Nackaerts is de mens die eenzaam optornt tegen maatschappij of natuur: de boer die eenzaam ploegt ; de weduwe die alleen hard werkt op het veld; een boom die alleen tegen de natuurelementen vecht.
Frans Nackaerts maakte niet alleen olieverfschilderijen, aquarellen, tekeningen en pastels, maar ook houtsneden, etsen en gravures in neo-impressionistische stijl op de manier van de luministen die licht in hun werk brachten door het gebruik van kleuren.
In het begin van de twintigste eeuw werd iedere kunstenaar ondergebracht in een “… isme”. Frans Nackaerts heeft ze allemaal gekend en gezien maar hij is altijd zijn eigen stijl blijven volgen : een virtuoos gebruik van kleuren en goede composities.
Frans Nackaerts gebruikte hetzelfde gevarieerde kleurenpalet en hun onderwerpen zijn verwant: landschapsschilderijen zoals bij Emile Claus, spelende kinderen zoals bij Jenny Montigny, het boerenleven en de folklore zoals Modest Huys het deed in de Leiestreek en lumineuze portretten zoals bij Frans van Leemputten in zijn neo-impressionistische periode. Het verschil maakt Frans Nackaerts door de perfecte kadrering van zijn onderwerpen. Het frisse kleurenpalet van zijn olieverfschilderijen en pastels, de lichtaccenten en de levensechte thema’s hebben ervoor gezorgd dat zijn werk aantrekkelijk is gebleven.
In zijn olieverfschilderijen, pastels, tekeningen en houtsneden vertelt Frans Nackaerts over het leven van de werkende mens dat deel uitmaakte van zijn wereld. Niet omdat hij sociaal geëngageerd was en de wereld wilde veranderen, maar omdat hij momenten van werk, onvrede en zorgeloosheid wilde vastleggen als het verhaal van een leven (uit 1937: Werkloozen, Trekkers, De eenzame ). Meer geëngageerd deed Stijn Streuvels (1871-1969) dit met woorden en voordien Constantin Meunier (1831-1905) in brons. In tegenstelling tot Meunier die opkwam voor de fabrieksarbeiders, beperkte Nackaerts zich tot de realistische weergave. Van in den beginne schilderde hij met gevoel voor ruimte, anekdotische taferelen met vrolijke kleuren en lichtaccenten, momentopnamen van hardwerkende mensen, volksspelen, kinderen en religieuze gebruiken. Droevige onderwerpen kregen verstilde kleuren met getemperde lichtinval.
De personages vormen een essentieel onderdeel van het landschap. Op het schilderij Op de Kruisdagen zien we twee stoelen staan om uit te rusten bij het kapelletje en twee ouderen die voortschuifelden over het weggetje in de avondzon tussen de zongerijpte graanvelden. In 1924 toont hij het grootse drieluik De Pikkers. In het middenstuk staan monumentaal midden in het tarwelandschap de drie zwoegende pikkers zwaaiend met hun zeisen die schitteren in de hete zomerzon. Op het linker- en rechterluik zien we het portret van de pikker voor en na zijn arbeid. In “De Standaard”van 16 september 1927: Let wel, het gaat bij Nackaerts niet om louter landschap. Hij stoffeert het ook niet, gelijk Modest Huys, met glanzende koeienrompen, maar steeds weer laat hij den mensch tegen de diepe kimmen silhouetteeren in een rijk beweeg van lijnen.
De keuze van onderwerpen voor zijn schilderijen en pastels gebeurde in functie van het spel van lichtinval. Hiertoe leende zich het Hagelands landschap, met zijn bewoners: hardwerkende landbouwers, typische volksmensen, vrouwen en kinderen.
Het ganse oeuvre van Frans Nackaerts is geschilderd met zuivere kleurtoetsen en vlakken die op een bijzondere wijze lichtgevend zijn in zonnige schilderijen maar ook de sfeer benadrukken in meer ingetogen werk. Het licht is een essentieel onderdeel van zijn schilderijen en de bijzondere manier waarop hij zijn onderwerp kadreerde, maakt zijn werk kwalitatief tijd overstijgend. Het kubisme en het expressionisme heeft hij gekend, maar nooit in zijn eigen werk toegepast.
Tot de groep kunstenaars die in België het luminisme tijdelijk of langdurig hebben toegepast behoren o.a. Emile Claus (1849-1924), Jenny Montigny (1875-1937), Theo Van Rysselberghe (1862-1926), Jan Toorop (1858-1929), Georges Morren (1868-1941), Eugène Laermans (1864-1940). Op het Salon van Gent in 1906 waarvoor Laermans de affiche maakte, exposeerden Morren en ook Nackaerts. Zijn oeuvre kunnen we indelen volgens onderwerp :
-Huizen en straathoekjes van steden maar meestal van Leuven.
-Het Hagelandse boerenleven, de natuur en de abdij van Vlierbeek met zijn landerijen.
-Buitenlandse periode
-De wereld van kinderen.
-Folkloristische gebeurtenissen als kermissen …
-Religie gebonden onderwerpen : bedevaarten, vieringen en processies.
-Sport zoals wielerkoersen, boogschieten, vinken zetten.
-Portretten
Als schilder staat hij in de rij van Emile Claus (1849-1924), Jenny Montigny (1875-1937), Modest Huys (1874-1932), Frans Van Leemputten (1874-1932) leraar van deze laatste.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, in 1942, werd hij leraar Schilderen, Etsen, Vrije Grafiek en Lithografie (1942-1944) aan de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten te Leuven. Oscar De Clerck (1892-1968) was juist tot directeur benoemd. Bij de Bevrijding moest Frans Nackaerts weer opstappen onder beschuldiging van collaboratie (1944). In 1945 werd er beslag gelegd op al zijn kunstwerken die dan voor weinig geld gerechtelijk zouden verkocht worden (30.000 – 40.000 BF volgens mededeling van een zekere Dekeyser die toen voor het Gerecht werkte, aan de heer Edouard Vanderloock). Na onderzoek werd hij buiten vervolging gesteld maar hij voelde zich beschadigd. Het enige voordeel van de oorlog voor Frans Nackaerts was dat veel Duitsers zijn werken hadden gekocht en meegenomen naar hun thuisland als herinnering aan het mooie land dat ze veel schade toebrachten.In zijn vroegste grote werk Laat de Kleinen tot Mij komen toont hij reeds al de elementen van de visie die hij had op schilderkunst. De vroomheid van de mensen beeldde hij ook uit in schilderijen met huiskapelletjes met kraakwit kantwerk met blanke lelies en gouden strobloemen en verzilverde glazen kandelaars. Frans Nackaerts vereeuwigde volksgebruiken en activiteiten, kinderspelen (meikevervangers), kerken en hun processies, kermissen en wielerwedstrijden in spetterende kleuren, handboog schieten. Hij schilderde de Dijle in Leuven, stadszichten uit Brugge, de zee, kanalen en vissers in Nederland en landschappen uit de Elzas.
Vanaf de jaren dertig luisterde hij plaatselijke kermissen op met een tentoonstelling. Hij toonde zijn werk in de zaal van het Gerechtshof tijdens de kermis in Aarschot in augustus 1934 en 1937. Ter gelegenheid van Leuven-kermis (september 1936) exposeerde Nackaerts zijn werken in een leegstaand pand op de Bondgenotenlaan in Leuven. Voor deze tentoonstelling maakte hij ook een affiche. Kermisgangers stroomden toe bij Leuven-kermis. Ze kwamen uit het Hageland, de Brusselse Marollen en uit de boerenwereld. Nackaerts toonde zestien etsen over Leuven, De Vischleurders en schilderijen over folklore en stads- en boerenleven.
Hij doorkruiste het Hageland en heel Brabant op zoek naar folkloristische gebeurtenissen om ze te schetsen, te schilderen, te aquarelleren of om er etsen en linosneden van te maken o.m. van de handboogschuttersgilde van Kessel-lo, de Koninklijke Leopoldsgilde, Diestsesteenweg 5 en de wipschieting in Kessel-Loo (aan het Alfons Roelandsplein) en in Haren. In contrast met op folklore geïnspireerd werk exposeerde hij ook het drieluik De Bergpreek waarvan het middelluik een volksvrouw met kind, een piëta, voorstelt met op de achtergrond fabrieken en woningen met fosforkleurige belichting.
Op eenvoudige, aandoenlijke wijze portretteerde hij zijn jonge echtgenote met hun zoon op schoot, later zijn zoon als student en zijn schoondochter als jonge vrouw. Hij maakte enkele sobere diepgaande zelfportretten en portretteerde gewone werkmensen. Van de werklozen uit het interbellum maakte hij doeken die overkwamen als sociale protestpamfletten in een sfeer van zwijgzaamheid, wrok tegen het leven zonder werk en zonder toekomst.
Opmerkelijk zijn de kinderkopjes, Miekes en Jannekes met blonde haren die hij op een levendige manier schilderde.
Het oeuvre van Frans Nackaerts wordt verder in dit boek getoond volgens de thema’s die we in zijn werk terugvinden. De zwart-witfoto’s komen uit het familie-archief.
In het tweede boek “De Leuvense School. Tijdgenoten van Frans Nackaerts. Schilders en beeldhouwers in Leuven” volgen korte biografieën van tijdgenoten geïllustreerd door enkele van hun werken.
Op die manier zien we dat alhoewel de geschilderde thema’s gelijklopend zijn, de aanpak van Frans Nackaerts heel bijzonder is.
Gelijktijdig zijn de twee boeken een tijdsdocument.
Het oeuvre van Frans Nackaerts wordt verder in dit boek getoond volgens de thema’s die we in zijn werk terugvinden. De zwart-witfoto’s komen uit het familie-archief.
In het tweede boek “De Leuvense School. Tijdgenoten van Frans Nackaerts. Schilders en beeldhouwers in Leuven” volgen korte biografieën van tijdgenoten geïllustreerd door enkele van hun werken.
Op die manier zien we dat alhoewel de geschilderde thema’s gelijklopend zijn, de aanpak van Frans Nackaerts heel bijzonder is.
Gelijktijdig zijn de twee boeken een tijdsdocument.
Het oeuvre van Frans Nackaerts wordt verder in dit boek getoond volgens de thema’s die we in zijn werk terugvinden. De zwart-witfoto’s komen uit het familie-archief.
In het tweede boek “De Leuvense School. Tijdgenoten van Frans Nackaerts. Schilders en beeldhouwers in Leuven” volgen korte biografieën van tijdgenoten geïllustreerd door enkele van hun werken.
Op die manier zien we dat alhoewel de geschilderde thema’s gelijklopend zijn, de aanpak van Frans Nackaerts heel bijzonder is.
Gelijktijdig zijn de twee boeken een tijdsdocument.
9 december 2016
Mieke Marx